zaterdag 5 maart 2016

Geelgors

De geelgors is een stand- en zwerfvogel van diverse halfopen landschappen, zoals licht beboste heide, bosranden en agrarisch gebied met heggen, houtwallen en grazige wegbermen. Geelgorzen worden vrijwel uitsluitend aangetroffen in het oosten van het land. Het nest wordt op de grond gebouwd, vaak tussen hoge kruiden en struweel. In de broedtijd worden zaden en kleine ongewervelden gegeten; buiten de broedtijd vormen zaden de hoofdmoot van het menu.


De Geelgors is een jaarvogel, en is een vrij talrijke broedvogel; doortrekker in vrij klein aantal; wintervogel in groot aantal. De Geelgors is over geheel Europa verspreidt, maar minder langs de zuidrand van Europa en Spanje. Biotoop: Akkers, heide, hoogveen, vennen, weilanden (uitgestrekt). Het nest wordt vaak op de grond gemaakt en bestaat uit een kommetje van gras, stengels van planten en ander materiaal. Meestal wordt het nest gemaakt op de overgang van open gebied naar een bosrand, een dichte haag of struikgewas. Het leeuwendeel van het voedsel bestaat uit zaden maar dit menu wordt aangevuld met kleine ongewervelden. Het broedseizoen begint eind april en gaat soms nog door tot eind augustus. Een nest bestaat uit 4 tot 6 eieren, ook nesten van 10 eieren zijn gevonden. De Geelgors broed twee tot drie rondes per seizoen.

De Geelgors is een opvallende gele vogel. De gele kop en borst vallen sterk op, evenals de karakteristieke, verdragende roep. Mannetjes zijn vaak zingend aan te treffen boven in een haag of houtwal, of in een andere hoge zangplaats op heide of open veld. Vrouwtjes gedragen zich minder opvallend. De heldergele kop en borst van het mannetje in de zomer zijn zeer opvallend. Gedurende de rest van het jaar zijn mannetjes en vrouwtjes echter iets minder opvallend, hoewel het geel op de kop vaak flink op kan vallen. De geelgors maakt een zeer gestreepte indruk.

Met 15,5 tot 17 cm zijn ze even groot als een vink. De Geelgors heeft een Korte, kegelvormige snavel, welke geschikt is voor het eten van stevige zaden, bessen en de pitten daarvan.

De geelgors kan gerust een der meest opvallende slachtoffers van de enorme naoorlogse verkavelingswoede in ons land genoemd worden. Veruit de voornaamste oorzaak van de dramatische achteruitgang is het verdwijnen van kleinschalige landschapselementen als heggen, houtwallen en extensief beweide graslandjes, in combinatie met een toenemend gebruik van herbiciden en insecticiden. Met name bij natuurgebieden en in de duinstreek spelen ook de toenemende recreatieve drukte en versnippering door aanleg van wegen en bebouwing een rol. Het behoud van kleinschaligheid in het agrarisch gebied en waar mogelijk het herstel van heggen en houtwallen kan de soort kansen bieden. Vooral heggen en houtwallen met een dichte laag struiken, een goed ontwikkelde kruidlaag onder de struiken en kruidenrijke zomen vormen een geliefde broedplaats.

Een op natuurwaarden gericht akkerrandbeheer met kruidenrijke randstroken sluit daar goed bij aan. Daarnaast is elke maatregel, die het verstandig omgaan met bestrijdingsmiddelen tot doel heeft van belang. 's Winters dienen voldoende kruidenrijke overhoekjes en stoppelakkers (graankorrels)! aanwezig te zijn. Tot slot: Ook voor natuurgebieden geldt dat een op een gevarieerde vegetatiestructuur gericht beheer de geelgors zeker ten goede komt.